Een norm in het onderhoud is zelden statisch. Steeds meer opdrachtgevers gebruiken de NEN 2767 voor conditiemetingen en passen deze ook toe in prestatiecontracten. Jeroen Engelen, voorzitter van de NEN-commissie en Roel Warringa, NEN-rapporteur, leggen uit waarom de markt daarbij nu nodig is.
U bent beide wel bij de NEN 2767 betrokken, maar u bent niet in dienst van de NEN…
Engelen: ‘Dat klopt. Een NEN-norm wordt beheerd en doorontwikkeld in een ‘normcommissie’. Daar kunnen alle organisaties die belang hebben bij de norm in deelnemen. Van beroep ben ik teamleider technische installaties bij het Waterschap Rivierenland. Met zo’n 120 man zijn we verantwoordelijk voor het technisch onderhoud en het goed functioneren van waterzuiveringsinstallaties, stuwen, gemalen in ons gebied. Veel van die civieltechnische objecten zijn zo’n veertig jaar geleden gebouwd en aan het einde van hun levensduur gekomen als ze niet slim onderhouden worden. Sinds een jaar of zes zijn wij met de NEN-norm begonnen om daarin goede beslissingen te kunnen nemen.’
Warringa: ‘Ik ben directeur van het bedrijf Helix. We zijn een adviesbureau op het gebied van onderhoud. Vaak van grote bedrijven en objecten, maar we adviseren ook wel schildersbedrijven. Ik ben vanaf het begin bij NEN 2767 betrokken geweest. Dat was in de tachtiger jaren, toen de verloedering van binnensteden groot werd aangepakt. Daar was toen veel geld voor beschikbaar, miljarden. Het ging dan ook om tienduizenden woningen. Om dat geld goed terecht te laten komen, was een meetmethode nodig waarmee je objectief kon vaststellen hoe de huizen erbij stonden en wat er moest gebeuren. Dat werd toen de methode conditiemeting. Nadat de Rijksgebouwendienst die methode ging gebruiken voor het plannen van onderhoud is het in een NEN-norm opgenomen.’
Om even in de herinnering te nemen, er zijn twee delen van die norm…
Warringa: ‘Klopt. Deel 1 gaat over het inspecteren van het object of de installatie, over de methode. Hoe doe je dat op een objectieve en evenwichtige manier.’
Engelen: ‘Wij wilden bij het Waterschap bijvoorbeeld niet dat de ene inspecteur anders naar een object zou kijken dan een ander. Daar is deze methodiek heel geschikt voor.’
Warringa: ‘Deel 2 is een gebrekenregister. Een database van alle mogelijke schades en tekenen van verval van bouwdelen en installaties. Waarbij 1 staat voor nieuwbouw en 6 voor slooprijp. Aan die database gaat dit jaar flink gewerkt worden. Hij moet worden geüpdatet, bijgewerkt en vervolgens ook digitaal ter beschikking komen.’
Zodat je helder in beeld hebt wat er moet gebeuren.
Engelen: ‘Exact. Voor ons als technische mensen is dat al fijn in ons dagelijks werk, maar het is ook bijzonder prettig om aan bovenliggende niveaus, de mensen die strategische en financiële beslissingen nemen, gevalideerde data te kunnen doorgeven.’
Warringa: ‘Stel, je bent een ziekenhuis en laten we het dan over het schilderwerk hebben. Dan kun je bepalen dat in de publieksruimten, waar de bezoekers komen, een niveau 2 gehaald moet worden: esthetisch alles in topconditie. Terwijl je prima conditie 3 kunt afspreken voor plekken waar alleen personeel komt: functioneel beschermend voor het gebouw, maar niet superstrak of glanzend. Heb je dat vastgesteld, dan laat je schilderwerk op de ene plek wel en op de andere plek niet uitvoeren. Dat scheelt geld.’
Afgelopen jaar zijn de normen voor gebouwen en die voor de infra in één NEN 2767 samengebracht. Waarom?
Engelen: ‘Natuurlijk is het zo dat voor bruggen en sluizen andere criteria gelden voor duurzaamheid van het onderhoud dan bijvoorbeeld voor gebouwen. Denk qua verf alleen maar aan de soort coating en aan de laagdikte. Toch is het voor ons heel prettig dat dit nu allemaal onder dezelfde methodiek valt. Ik kan nu een pijpleiding tegen een kozijn afwegen.’
Warringa: ‘Dat heeft vooral met het risico-assessment te maken. De gradaties van gebreken hebben gevolgen. Als het houtwerk van een gemaal aan het rotten is en de coating op het metaal staat er na veertien jaar nog prima bij ondanks een officiële levensduur van vijftien jaar, is het verstandiger om het houtwerk eerst aan te pakken.’
En nu roept u branches en organisaties op om te participeren in de ontwikkeling.
Warringa: ‘De integratie van Gebouwen en Infra in Deel 1 is afgelopen jaar gelukt. Nu willen we de gebreken-database, deel 2, aan gaan pakken. De NEN gaat over heel veel, he? Over installaties, beton, daken, asfalt, staal, schilderwerk. Het zou heel fijn zijn als (branche-)organisaties meedenken over de database waar hun bedrijven in gespecialiseerd zijn.’
Engelen: ‘De norm wordt gefinancierd door de participanten. Die hebben in ruil daarvoor invloed op de ontwikkelingen. Je ziet dat NEN 2767 steeds belangrijker wordt en ook van rol verandert. Woningcorporaties hanteren de methode steeds vaker voor strategische beslissingen, maar ook bij het sluiten van Resultaatgerichte onderhoudscontracten. Alleen bedrijven uit de praktijk kunnen beoordelen of de norm voldoet aan de werkelijkheid of dat het beter is er andere afspraken over te maken. Naar mensen met die inbreng zijn we op zoek.’
Foto:
Jeroen Engelen (links) en Roel Warringa zoeken medewerking van (branche-) organisaties.
Foto: JMS