Dat hij gepensioneerd is als onderwijsontwikkelaar bij Savantis, zegt bepaald niet dat Anton van Wezep, voormalig schilder uit een schildersgeslacht, de schilderswereld loslaat. Wat mag blijken uit het boekje ‘Huisschilders van Elburg’, dat hij pas lanceerde. ‘Er is niets opvallends aan de schilders in deze stad.’
U woont in Veenendaal, wat heeft u met Elburg?
‘Veel. Ik ben er geboren en veel familie woont er. Ik bezit er ook nog steeds een huis. Ik geef vaak historische rondleidingen in de stad, via het VVV. Er is een bloeiende oudheidkundige vereniging, Arent thoe Boecop, met ruim 2000 leden. Elburg is eigenlijk altijd een klein, tamelijk arm stadje geweest. Stadsrechten kreeg het in 1233. Toen had het 2500 inwoners. En eind 1800 had het nog precies zoveel inwoners. Economisch dreef het op de visserij op de Zuiderzee en op de stadsboeren: boeren die hun boerderijen binnen de stadsmuren hadden. En verder had je ambachtslieden, zoals schilders.’
En daar hebt u een boek over geschreven?
‘Inderdaad. De oudheidkundige vereniging geeft dat uit, als deel van een reeks. Ik stam uit een schildersgeslacht uit Elburg, dus de onderwerpkeuze lag voor de hand. Ik ontdekte wat opmerkelijks: het is een beetje gemeengoed om in Elburg te treuren over het teloorgaan van de visserij. Door de afsluiting van de Elburger haven door de dijk van de Flevopolder, in 1956. Vissers moesten massaal een ander beroep kiezen. In voormalige vissersplaatsen zoals Urk, Huizen, Volendam en ook Katwijk wonen relatief ook veel schilders. Want voor schilders begon in die tijd juist een bloeiperiode. Met name met door de komst van de Flevopolder. Nog steeds zie je de busjes met bouwvakkers naar Dronten, Lelystad en Almere oversteken.’
Zo’n klein stadje, en toch waren er altijd schildersbedrijven?
‘Ja, dat blijkt heel gebruikelijk te zijn. In een economisch onderzoek in 1951 bleek dat je gemiddeld 1 schildersbedrijf op 400 bewoners had. Trouwens ook 1 bakker op de 220 bewoners. Ik herinner me uit mijn jeugd dat je overal om je heen bedrijfjes en winkeltjes had. Die zijn uit de woonwijken verdwenen. Mensen werken anoniem op industrieterreinen. Behalve, trouwens, beroepen als schilders.’
U geeft de opleiding veel aandacht…
‘Het schildersonderwijs is lang in handen van de gildes geweest. Meesterschilders stelden opleidingen en proeven op. Vonden ze dat er genoeg schildersbedrijven waren, dan werden de meesterproeven gewoon moeilijker gemaakt. De Fransen, in de achttiende eeuw, maakten een einde aan dat systeem. Echt de klad in het onderwijs kwam in het Koninkrijk de Nederlanden (1813), de tijd van de Regenten. De werkmensen kregen het zo slecht dat hele gezinnen moesten meewerken. Ik kwam in de boeken een jongen van 11 jaar tegen, die was leerling rijtuigschilder, die werkte van 4 uur ’s ochtends tot 8 uur ’s avonds. Dan is er geen ruimte meer voor een opleiding. Particuliere schilderscholen ontstonden eind 1800. Opvallend was de grote aandacht, ook al in de gildetijd, voor de decoratieve technieken. Het praktische schilderwerk leerde je wel in de praktijk.
Het duurde tot 1900 voordat de leerplicht voor kinderen werd ingevoerd. Ik vond dat één van de schokkendste dingen voor mij persoonlijk. Ik realiseerde me dat mijn ouders, die van 1910 waren, de eerste generatie was die onder de leerplichtwet viel. De eerste ambachtsscholen werden door de vakbonden opgericht. Door de Nijverheidsonderwijswet van 1919, waaronder de ambachtsschool en het leerlingstelsel viel, kwam er bemoeienis van de overheid. In Elburg ontstond toen de ‘Avond Teekenschool’ en pas in 1946 de Ambachtsschool, met een timmer- en een schildersafdeling.’
En wat deed je voor die tijd, als je schilder wilde worden?
‘Veel jongeren leerden het vak in de praktijk, maar als je verder wilde, bijvoorbeeld een eigen bedrijf, dan ging men vaak naar een van de particuliere schilderscholen. Dat vind ik zo bijzonder: wat mensen er vroeger voor over hadden om zich te ontwikkelen. In mijn boek noem ik het voorbeeld van de schilder die in de winter ontslag nam in Elburg, naar Rotterdam trok om daar als schilder werk te vinden zodat hij ’s avonds naar school kon. De scholen waren er alleen ’s winters. In het voorjaar kwam hij dan weer terug naar Elburg.’
Altijd Pais en Vree geweest, tussen de Elburgse schilders?
‘Nou… ik ben een complete pagina tegengekomen in de Elburgse Courant over een schilderskwestie… daar speelde mijn familie een hoofdrol in. Een oom van mij was schilder in loondienst én raadslid en goed bevriend met de wethouder van zijn partij. Bij een gemeentelijke aanbesteding gunde deze het werk aan een broer van hem, die zich net als schilder gevestigd had. Dat pikten de concullega’s niet. Dat is een kwestie in de gemeenteraad geworden waarbij mijn oom zich moest terug trekken. Dus een gemoedelijk gildeachtig sfeertje is het niet altijd geweest in Elburg.’
Staat het verhaal over de Elburgse schilders voor iets groters?
‘Elke plaats heeft zijn eigen kenmerken, overal is het anders. Fascinerend is wel om in plaatsen op flinke afstand schilder- of bouwbedrijven tegen te komen die een paar generaties terug uit Elburg afkomstig blijken te zijn. Zo kennen we de familie Amptmeijer die eerst 5 generaties in Elburg en nu alweer 3 generaties in Apeldoorn als schilderondernemer actief is. Wat ik hier beschrijf is de geschiedenis van de ambachtsmensen, die is overal wel ongeveer gelijk. Wat dat betreft is er niet veel opvallends aan de schilders in deze stad. Of het moet zijn dat het er dus, door het verdwijnen van de visserij, vrij veel zijn.’
Foto:
Anton van Wezep: ‘Je ziet dat in voormalige vissersdorpen nog steeds veel schilders wonen’
Foto: JMS