Ga naar hoofdinhoud

Kronkelige route naar duurzaam onderhoud


Een kleine tien jaar geleden sprak de Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (VVVF) de ambitie uit dat in 2030 de helft van alle verven op de Nederlandse markt op hernieuwbare grondstoffen is gebaseerd. Inmiddels zijn we 2020. Waar staan we? En in hoeverre zegt het biobasedgehalte eigenlijk iets over de werkelijke duurzaamheid van een product? Een hoog biobasedgehalte betekent niet automatisch een lage(re) CO2-footprint. “Duurzame verf is een optelsom van vier factoren: biobased grondstoffen, lage milieubelasting een lange levensduur en een zo laag mogelijke CO2-footprint.”

Olie uit algen leek lang beloftevol als biobased grondstof.

Wat ooit begon als een project om kennisoverdracht tussen industrie en kennisinstellingen te stroomlijnen, evolueerde in een strategisch plan om de overgang naar biobased verf te versnellen. Eind 2011 kwam de VVVF met haar ‘Roadmap biobased coatings’ waarin, samen met TNO, 2030 als stip op de horizon werd gezet. Het streven: in dat jaar moet de helft van alle verven op de Nederlandse markt biobased – dat wil zeggen hernieuwbaar – van oorsprong zijn, bij gelijkblijvende of zelfs verbeterde prestaties.

Hoog biobasedgehalte betekent niet automatisch een lage CO2-footprint”

Verf bestaat uit verschillende ingrediënten zoals pigmenten, vulmiddelen, conserveermiddelen, bindmiddelen en oplos- en/of verdunningsmiddelen. Bij biobased verven zijn de grondstoffen die op aardolie zijn gebaseerd (voornamelijk bind- en oplosmiddelen) deels vervangen door herwinbare materialen die weer snel in de natuur groeien. Pigmenten zijn tegenwoordig veelal synthetisch en bevatten vaak een metaalion en zijn daardoor ook erg milieubelastend.

Beren op de weg

Toenmalig VVVF-directeur Martin Terpstra zag destijds nog wel een paar beren op de weg. Technisch mocht het dan al mogelijk zijn een goede alkydverf te maken die vrijwel geheel bestaat uit hernieuwbare bindmiddelen, maar deze moeten wel beschikbaar én betaalbaar zijn. Importheffingen op biomaterialen moesten omlaag. En het verbouwen van gewassen voor industriële toepassingen mocht niet ten koste gaan van de voedselproductie. Olie uit algen leek beloftevol, omdat het mes dan aan twee kanten snijdt: opslag van CO2 en productie van olie. In 2013 stelde Terpstra in Chemie Magazine nog dat het ‘essentieel is dat we deze producten al in 2020 grootschalig introduceren. Dan hebben we nog tijd genoeg om kinderziektes op te lossen, het bewijs te leveren dat de verf over dezelfde eigenschappen beschikt en om het vertrouwen van de afnemers te winnen.’ Schilders niet op tijd meenemen in dit verhaal, kan verkeerd uitpakken, zo heeft de introductie van 2010-verven wel geleerd.


VVVF-directeur Jaitske Feenstra. “Het harde percentage van 50 procent is verdwenen, omdat we het onderwerp duurzaamheid breder insteken.”

Ambities bijgesteld

Inmiddels lijken de ambities van de VVVF te zijn bijgesteld. Een percentage van 50 procent is nergens meer op de website te vinden. ‘De VVVF heeft de ambitie uitgesproken dat in 2030 een zo groot mogelijk deel van de verf en drukinkt op de Nederlandse markt is gebaseerd op hernieuwbare grondstoffen. De verven mogen bij deze transitie niet inboeten aan functionaliteit; de technisch noodzakelijke eigenschappen moeten op hetzelfde niveau blijven’, valt online te lezen. “Klopt”, zegt de huidige VVVF-directeur Jaitske Feenstra.

Het besef groeit dat biobased slechts één component is in het streven naar meer duurzame verf”

“Het harde percentage is verdwenen, omdat we het onderwerp duurzaamheid breder insteken. Noem het voortschrijdend inzicht. Het besef onder onze leden groeit dat biobased slechts één component is in het streven naar meer duurzame verf, terwijl er veel meer verduurzamingsroutes zijn als je kijkt naar het totale productieproces en verderop in de keten. Daarom zijn we aangehaakt bij European Climate Agreement Circular Economy. Het is aan de ondernemer (lees: verffabrikant, red.) welke mix hij, uit het brede pakket van mogelijkheden, overneemt.” Bij deze aanpak wordt primair gekeken naar CO2-reductie, omzetten van fossiele naar hernieuwbare grondstoffen en meer circulariteit, gedefinieerd in zogenoemde R-strategieën (zie kader).

R-Strategieën

Het veranderende denken over strategieën in een wereld, waarin groeiende aandacht is voor duurzaamheid en circulariteit, vindt onder meer haar oorsprong in de drie strategieën reduce-reuse-recycle. De familie van R’s inmiddels is uitgebreid naar tussen de 7 en 24 verschillende gezinsleden. Meest voorkomend: refuse, reduce, reuse, repair, refurbish, remanufacture, repurpose, recycle en recover.

Feenstra: “Zo kun je door de levensduur van een verfsysteem te verlengen, waardoor minder vaak hoeft te worden geschilderd – reduce – ook een bijdrage leveren aan meer duurzaamheid.”

Berekenen of meten

Ondanks deze ‘mindshift’ vermelden steeds meer verffabrikanten het aandeel biobased grondstoffen op de verpakking en productinformatiebladen van hun ‘groene’ verf. Maar wat zegt zo’n gehalte aan herwinbare grondstoffen nu precies? Op die vraag gaf Ron Hulst, Manager R&D bij Koninklijke Van Wijhe Verf, onlangs antwoord in een blog op LinkedIn. Om het biobasedgehalte van verven te kunnen beoordelen en vergelijken, moet je namelijk weten hoe het is berekend of gemeten, stelt Hulst. Er zijn verschillende methodieken in omloop, die verschillende uitkomsten opleveren. “Het zal niemand verbazen dat verfproducenten vaak de voor hen meest gunstige methode hanteren. En dat is vrij verwarrend, want zo liggen de appels en peren allemaal kriskras in het schap”, aldus Hulst.

In zijn blog zet Hulst verschillende methodieken op een rij (zie kader). Zo is daar de Massabalansmethodiek, die onder andere veel in Duitsland wordt toegepast. Een puur rekenkundig model waarbij de in- en uitgaande stroom van herwinbare materialen in het (productie)proces met elkaar worden verrekend. Hier rolt uiteindelijk een percentage uit dat aan producten mag worden toegekend. Ook als een bepaald product nauwelijks herwinbare grondstoffen bevat. “Een behoorlijk ingewikkelde methode en daardoor minder transparant”, is het bezwaar van Hulst.


Ron Hulst, Manager R&D bij Koninklijke Van Wijhe Verf, vindt het onterecht het biobasedgehalte min of meer een heilige status heeft gekregen: “Hernieuwbare grondstoffen in verf zijn mooi, maar dat zegt niet alles.”

Koolstofdatering

In plaats van een biobasedgehalte te berekenen, kun je het ook daadwerkelijk meten in het product zelf. Dat kan door middel van koolstofdatering oftewel 14C-analyse. Een methode die ook wordt gebruikt in de archeologie en kunsthistorie om de oudheid van objecten en (grond)stoffen te bepalen. Bij deze methode wordt op basis van de inhoud vastgesteld hoeveel procent van het materiaal bestaat uit grondstoffen die jonger zijn dan tien jaar. Dat zijn de plantaardige gewassen, oftewel de hernieuwbare grondstoffen. Hulst: “Deze meetmethode is concreter dan de massabalansmethodiek en voor iedereen te controleren. Toch schuilt ook hier een addertje onder het gras. Want over welk deel bereken je het biobasedpercentage?”

TOC of TC

Hulst legt uit dat je een biobasedgehalte kunt vaststellen als percentage van alleen de organische koolstoffen in de verf (meestal de bindmiddelen en oplosmiddelen) of als percentage van de totale verf inclusief pigmenten, vulstoffen en dergelijke. Een aantal verffabrikanten hanteert de eerste methode, het zogenoemde Total Organic Carbon percentage (TOC). Ook de vorig jaar gelanceerde Biobased Rekentool, die de VVVF voor haar leden ontwikkelde, richt zich louter op het organische deel – bindmiddelen en oplosmiddelen – en niet op vaste stoffen zoals pigmenten en vulmiddelen. Enkele andere producenten, waaronder Van Wijhe Verf, kiezen voor de tweede manier, het Total Carbon Percentage (TC). “Dit verklaart waarom sommige merken een hoger biobasedgehalte claimen dan andere op nagenoeg hetzelfde product”, aldus Hulst.

TC is de enige manier waarop je producten objectief kunt controleren en vervolgens vergelijken”

Waarom kiest Van Wijhe niet voor TOC, als het TC per definitie altijd een lager percentage geeft? Hulst legt uit: “Stel dat wij verf van een ander willen scoren via de VVVF-methode, dan is dat onmogelijk. Reden: je hebt de complete inhoud van een blik verf in handen en niet alleen de organische koolstoffen; of de verffabrikant moet bereid zijn deze informatie met je te delen. TC is de enige manier waarop je producten objectief kunt controleren en vervolgens vergelijken.”

Het verbouwen van gewassen voor industriële, biobased toepassingen

Transparantie

Duidelijkheid scheppen, geeft Hulst als verklaring voor het schrijven van zijn blog. “Want uiteindelijk gaat het om vertrouwen en dat bereik je met transparantie.” Hij beseft dat hiermee nog steeds slechts een deel van het verhaal wordt verteld. “Er zitten namelijk verschillende aspecten aan duurzame verf en er zijn veel misvattingen.” Hulst en Feenstra zijn het over een ding eens: een hoog biobasedgehalte betekent niet automatisch een lage(re) CO2-footprint.

Hulst: “Een duurzame verf is een optelsom van drie factoren: biobased grondstoffen, een lange levensduur en een zo laag mogelijke CO2-footprint. En wellicht ook nog een lage milieubelasting.” Hij constateert dat het biobasedgehalte min of meer een heilige status heeft gekregen. In zijn ogen onterecht: “Het is heel mooi als je iets kunt maken uit bronnen die hernieuwbaar zijn binnen de levensduur van het product dat je levert. Maar dat zegt niet alles. Je kunt in verf best een biobased grondstof gebruiken die een enorm slechte CO2-footprint heeft, buitengewoon vervuilend is voor het milieu en met behulp van kinderarbeid wordt gewonnen. Het biobasedgehalte is relatief eenvoudig te meten, maar zegt niks over milieuvervuiling, carbon footprint, sociaal-ethische aspecten of circulariteit. Een biobased grondstof is niet perse ook biodegradeerbaar of circulair.”

Certificaten

Om juiste deze andere aspecten van ‘groene’ of meer duurzame verf herkenbaar te maken, circuleren inmiddels verschillende certificaten, al dan niet onafhankelijk gecontroleerd en uitgegeven. Langzamerhand is op dit vlak wildgroei ontstaan en zien veel schilders door de bomen het bos niet meer. Om enigszins orde in dit woud aan labels te scheppen, wordt op Europees niveau (CEPE samen met de Europese Commissie) gewerkt aan een zogenoemd PEF-certificaat voor decoratieve verf, bevestigt Feenstra van de VVVF. PEF staat voor Product Environmental Footprint. Hierin worden alle factoren – van het winnen van de grondstoffen, de productie tot de verpakking – volgens vaste wetenschappelijke meetmethodes (onder andere LCI, dat staat voor Life Cycle Inventory) gewogen. Deze PEF-beoordeling zou als basis kunnen dienen voor een label of vermeldingen op het etiket van een blik verf. Volgens Feenstra is de PEF-methode echter nog steeds niet vrijgegeven. “Er moet op Europees niveau nog een ei over worden gelegd.”

Berekening biobasedgehalte

Er zijn verschillende methoden om een biobasedgehalte in verf te bepalen:

•             Massabalansmethodiek: de in- en uitgaande stroom van herwinbare materialen bij een productieproces worden met elkaar verrekend. Hier rolt uiteindelijk een percentage uit dat aan producten mag worden toegekend.

•             Koolstofdatering: door middel van koolstofdatering – oftewel 14C analyse – wordt op basis van de inhoud vastgesteld hoeveel procent van het materiaal bestaat uit grondstoffen die jonger zijn dan 10 jaar. Dat zijn de plantaardige gewassen, oftewel de herwinbare grondstoffen.

•             Total Organic Carbon percentage (TOC): het biobasedgehalte wordt vastgesteld als percentage van alleen de organische koolstoffen in de verf (meestal alleen bindmiddelen en oplosmiddelen).

•             Total Carbon Percentage (TC): het biobasedgehalte wordt vastgesteld als percentage van de totale verf, inclusief pigmenten, vulstoffen en dergelijke.

Zolang het traject niet is afgerond en de precieze kaders niet exact bekend zijn, is het moeilijk hierop commentaar te geven, vindt Hulst. “We proeven een beetje dat men wil kadreren wat je mag roepen en beweren over je product. Prima, maar het mag niet zo zijn dat straks bepaalde stoffen worden uitgesloten, waarop wel verbeteringen mogelijk zijn.” Hulst maakt ook nog een kanttekening bij een LCI-berekening, waarbij de impact van andere broeikasgassen – zoals NOx – worden afzet tegen CO2. “Er wordt in deze methode voorbijgegaan aan het feit dat CO2 het enige broeikasgas is waarvoor we kunnen compenseren, bijvoorbeeld door bossen aan te planten.” Recent investeerde Van Wijhe nog, voor zijn merk Wijzonol, in drie hectare klimaatbestendig bos in Park De Hoge Veluwe.

Milieulabel Schilderproject

Allemaal stappen op de goede weg, maar feit blijft dat de focus erg ligt op het blik verf dat de verffabriek verlaat. Terwijl minimaal de helft van de milieu-impact, als het gaat om de CO2-footprint van een onderhoudsproject, wordt gemaakt in de applicatiefase. De verf kan nog zo milieuverantwoord zijn geproduceerd, als een schilder vervolgens met zijn bus van Maastricht naar Roodeschool rijdt om het aan te brengen, is het effect nihil. Vandaar dat de VVVF en OnderhoudNL het Milieulabel Schilderproject hebben ontwikkeld. Een webapplicatie om duurzaam onderhoud tastbaar te maken. In het Milieulabel Schilderproject wordt het totaal aan broeikasgassen berekend dat gedurende de levenscyclus van het schilderproject wordt uitgestoten. Het is dus gebaseerd op drie pijlers: verf, vervoer en hulpmiddelen. De berekening wordt uitgedrukt in CO2-equivalenten, weergegeven in label G tot en met A.

Stad Zwolle

Eigenlijk is het verbazingwekkend dat tot nu toe relatief weinig schilders dit milieulabel omarmen. Terwijl daarmee wel het verschil kan worden gemaakt.”We zullen het met z’n allen moeten doen”, stelt Feenstra. De Nederlandse verfsector stoot jaarlijks evenveel CO2 uit als een stad ter grootte van Zwolle. Dat blijkt uit onderzoek van advies- en ingenieurorganisatie Arcadis, vorig jaar uitgevoerd in opdracht van Van Wijhe Verf, vertelt marketing manager Menno Beek. Door in te zetten op het werken met kwalitatief betere verf, een lagere onderhoudsintensiteit, gebruik van biobased grondstoffen, elektrisch vervoer en verduurzaming van productieprocessen kan deze uitstoot fors omlaag, blijkt uit hetzelfde onderzoek. “Dat besef groeit. We zien het perspectief kantelen en het aanbod van biobased grondstoffen langzaam groeien”, besluit Hulst.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.


PPG verlengt Colorful Communities tot en met 2035

Oostveen overgenomen door Hoogstraten Haarzuilens

Geen versoepeling regels voor Oekraïense zzp’ers

Soudal slaat vleugels uit naar Japan

Muurschildering Studio Giftig wereldwijde topper