Van alles en iedereen claimt duurzame oplossingen te bieden. Kwaliteitslabels en -claims buitelen over elkaar heen. Niet zonder reden. De markt is duidelijk in beweging. Aanbieders dingen naar de gunst van de klant. Zowel particuliere als zakelijke opdrachtgevers raken namelijk steeds meer overtuigd van wat biobased, natuurzuiver of plantaardig is. Of hoe het ook mag heten.
Geert Duijghuisen, directeur van Baril Coatings, onder andere producent van Pura-verven van Copperant, pleit voor neutrale producteisen: ‘Feitelijk zou voor elke product-, eigenschap- of milieuclaim verifieerbare bewijskracht geleverd moeten worden.’
Een jaar geleden stelde Duijghuisen in SchildersVakkrant: ‘Jammer genoeg ontbreekt er nog een duidelijke definitie van wat biobased nu precies is. Daar gaat in samenwerking met de Wageningen Universiteit verandering in komen. Een NEN-norm is in de maak. Ik ben voorstander van een breed gedragen norm die een einde maakt aan de discussie over wat onder biobased gerekend mag worden. (….) Daarbij staat boven alles de prestatie van de verf. Het is van belang dat de levenscyclusanalyse (LCA)-data van biobased grondstoffen beschikbaar zijn. (….) Het is daarbij goed wanneer we alle gegevens vergelijken, ook hoe elk product wordt gewonnen, geproduceerd, verpakt en vervoerd, dat alles in de tijd evalueren, vastleggen en zo voorkomen dat er maar wat geroepen wordt.’
Dichterbij dan verwacht
Volgens Duijghuisen is het echter lastig LCA-gegevens te verzamelen. ‘Intern hebben we onze verven laten testen aangaande het biobased gehalte, emissie en toxiciteit. Extern loopt een prestatietest en zijn biobased gehalte, emissie en toxiciteit getest. Daarmee stellen we een voorbeeld, een eerste stap in de hoop dat we andere partijen meekrijgen. Doel is om tot een breed geaccepteerde normering te komen wat betreft milieu- of ecoclaims. De ideale verf is ons inziens dichterbij dan verwacht.’
Duijghuisen denkt dat het vooralsnog uit zal draaien op een eco-label voor verf naast een prestatienorm voor bouwverven in de sfeer van de Beoordelingsrichtlijn. ‘Beter zou zijn het Europees aan te pakken middels een Product Environmental Footprint (PEF). Want een lijnolieverf zonder LCA- berekening of prestatiebewijs, maar mét de claim “beter voor het milieu”, is slechts pure emotie. Het kan best zo zijn dat het zo is, maar bewijskracht ontbreekt.
Het streven is te allen tijde 100% natuurlijk, 100% safe, non-toxic en geen VOS. Stel dat we uitkomen op 80% met een verf die langer meegaat. Dan zet je pas stappen. Die weg lijkt lang, maar is wellicht dichtbij als we afdoende bewijskracht kunnen leveren die door partijen wordt geaccepteerd.’
Ook Richard Hoogstraten van schildersbedrijf Blauw Vlas in Havelte ergert zich aan de willekeur aan duurzaamheidskeurmerken. In zijn blog op Schildersvak.nl zegt hij: ‘Al googelende kwam ik er wel 40 tegen. Het verbaast me dat er zelfs een volsynthetische verf bestaat met een (extern) duurzaamheidscertificaat. Deze verf bevat maximaal 300 gram schadelijk oplosmiddel, is opgebouwd uit een niet herwinbare, fossiele grondstof en is al helemaal niet biologisch afbreekbaar. Een perfect voorbeeld van greenwashing waarmee de verf zich groener of maatschappelijk meer verantwoord voordoet dan hij in werkelijkheid is. Dat is niet wat je wilt. Helaas nemen schilders voor waar aan wat er op het stickertje staat; ze menen duurzaam aan het werk te zijn.’
Hoger op agenda
En het zijn niet meer alleen de aanbieders van natuur- en lijnolieverf die schilders en opdrachtgevers proberen te overtuigen van nut en noodzaak van natuurverven. Steeds vaker zoeken de opdrachtgevers zelf schildersbedrijven die ermee overweg kunnen, of leggen schildersbedrijven besteksmatig op om met duurzame verf te gaan werken.
Op dit moment wordt het nieuwe stadskantoor van Venlo gebouwd, een groot bouwproject gebaseerd op het hergebruik van grondstoffen en herwinbare grondstoffen. De gebruikte verf, een spuitapplicatie voor de vele duizenden meters is van Moose Färg, een Zweedse natuurverf, een bewuste keuze van de architect.
In Gelderland zijn enkele onderhoudsprojecten in voorbereiding waar biobased verven toegepast gaan worden. Een daarvan is het onderhoud aan een 40-tal woningen van woningcorporatie ProWonen. Gebr. Van der Geest Schilder- en Vastgoedonderhoud voert het onderhoud uit en zet daarvoor de biobased verven van Rolsma in. Ook hier is sprake van een weloverwogen keuze van de opdrachtgever. Mededirecteur Dick van der Geest hierover: ‘Het draagvlak onder opdrachtgevers wordt gaandeweg breder. Waren het voorheen onderhoudspartijen en verfproducenten die het initiatief namen, nu is er vaker een wisselwerking tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Staat een bestek bijvoorbeeld een vrij verfsysteem toe dan is men nu eerder gevoelig voor een meer duurzaam verfsysteem. En wordt een verfsysteem voorgeschreven dan waren dat tot voor kort overwegend traditionele systemen en worden dat nu in toenemende mate biobased verven. Waar dat dan aan ligt is lastig aan te geven. Duurzaamheid staat hoger op de agenda. Bestuursmatig krijgt het overal meer aandacht. Je merkt aan alles dat er meer ruchtbaarheid aan duurzaam bouwen en duurzaam onderhoud wordt gegeven. Niet dat die kennis bij de opdrachtgevende partij altijd verfijnd is. Vaak spreekt men in algemene termen over duurzaam, natuurlijk en milieuvriendelijk. Prijs en resultaat gericht onderhoud blijven belangrijk, maar opdrachtgevers nemen daarbij vaker hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en daarbij past een verantwoorde verfkeuze.’
Naar Zweden gereisd
Winnaar van de Nationale SchildersVakprijs 2013 in de categorie Onderhoud, Sibbing Schilderwerken uit Den Haag, won die prijs voor het onderhoudswerk aan een monumentale gevel in Den Haag. Doel van de opdrachtgever was om daarvoor milieuvriendelijke lijnolieverf toe te passen. Directeur-eigenaar Mirella Sibbing: ‘In dit geval met de lijnolieverf van het Zweedse Allbäck, voor ons toen de eerste keer. Word je met zo’n specifieke klantwens geconfronteerd, dan betekent dat nogal wat voor de medewerkers. We zijn zelfs naar Zweden gegaan voor een workshop met deze pure lijnolieverf. Sindsdien zijn we ons steeds meer gaan toeleggen op het toepassen van verven op basis van lijnolie.’ Nadeel van pure lijnolieverf is en blijft de droging, vindt Sibbing: ‘Deze verf kun je hooguit 2 à 3 maanden in Nederland toepassen. Een puur matte verf, ook niet erg Nederlands. Nu hebben we een project in uitvoering van twee woningen. De opdrachtgever is de gemeente. Hier zetten we Aquamaryn in, een verf die beter afgestemd is op de verwerking zoals we die in Nederland gewend zijn.’ Grootste voordeel ten opzichte van afsluitende traditionele verven vindt Sibbing de houtbeschermende kwaliteiten van lijnolieverven. ‘Lijnolie trekt in het hout. Daar kan geen water meer bij. Dat scheelt veel houtrotreparatie, iets wat opdrachtgevers steeds beter begrijpen. En ja, het hout moet eerst helemaal kaal en in orde zijn, anders heeft het niet zoveel zin.’