Je hebt restaureren en restaureren. Zo kun je met een kleurenwaaier heus wel een moderne verf vinden waarvan de kleur overeenkomt met die in het kleurtrapje. Maar Leonieke Polman en Niels Kwantes van Polman Restauratie & Kleuronderzoek zorgden ervoor dat je nu de tuinzaal van huis Akerendam precies hetzelfde ervaart als een bezoeker in 1750.
De tuinzaal was al zeer statig vóór de restauratie: aan drie van de vier wanden hingen bijna vlakvullende behangseldoeken met figuratieve seizoenschilderingen, omkranst met vergulde lijsten. De imposante schouw draagt verfijnd houtsnijwerk. Het sterk geprofileerde houtwerk: deuren architraven, ramen, luiken, wandpanelen, de lambrisering en de kroonlijst waren in twee tinten groen geschilderd. Maar kleuronderzoek, uitgevoerd in 2008 door Ruth Jongsma van Bureau voor Kleuronderzoek & Restauratie, liet zien dat de zaal in 1750 getimmerd is en dat het houtwerk toen dezelfde kleur had als de behangseldoeken: lavendelgrijs.
De buitenplaats Akerendam in Beverwijk is eigendom van Stichting Sluyterman van Loo, genoemd naar de familie die het in 1852 aankocht. In 1916 werd Akerendam in deze stichting ondergebracht om er een bejaardenhuis voor dames van te maken. Nog altijd beheert de stichting servicewoningen voor ouderen. De buitenplaats is in oude luister hersteld en de stichting houdt kantoor op het grote huis. Akerendam werd gebouwd in 1639 door scheepsbouwer en koopman Jan Bicker. Halverwege de achttiende eeuw volgden grootscheepse aanpassingen in de toen populaire Louis XV-stijl, waarvan de tuinzaal het hoogtepunt vormt.
Het College van Regenten van Stichting Sluyterman van Loo besloot om de restauratie zo nauwgezet mogelijk uit te voeren. Leonieke Polman en Niels Kwantes werden aangetrokken om het restauratieschilder- en verguldwerk in de zaal uit te voeren. Ruth Jongsma, die het restauratieproces begeleidde, restaureerde met haar team de behangseldoeken.
De opgave was om al het houtwerk zo te schilderen dat het weer de oorspronkelijke eenheid met de schilderingen zou vormen. Polman: ‘De doeken zijn dik 260 jaar geleden geschilderd met verf van toen en zijn in de loop der eeuwen natuurlijk veranderd van kleur. Dat betekent dat je een verf moet toepassen die lijkt op de verf die destijds gebruikt is, maar een kleur moet hebben zoals die oude verf er nu uit zou zien.’
Luc Megens van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed toonde met monsteranalyses aan dat het bindmiddel lijnolie was. Hij analyseerde loodwit, Pruisisch blauw, rode oker en zwart als pigmenten. De meeste van deze historische pigmenten zijn nog steeds te vinden, maar loodwit is verboden. Terwijl het wel heel karakteristieke eigenschappen heeft. Zinkwit kan een aantal van die eigenschappen vervangen, maar niet alle.
De echte uitdaging was het vinden van de juiste rode oker. De vele okermijnen hebben allemaal tintverschillen, van paars tot nagenoeg geel. En elke rode oker gedraagt zich weer nét even anders in combinatie met de overige bestanddelen.
Om tot een nieuwe verf te komen was een heel karwei: eerst maakte Leonieke Polman een grote kleurtrap, waarbij de eerste afwerking, het lavendelgrijs, zichtbaar werd. Die kleurtrap kreeg flink de tijd om ’terug te bleken’ naar de oorspronkelijke kleur.
Daarna mengden Polman en Kwantes vele verfstalen met loodwit en verschillende rode okers in alle denkbare combinaties met de andere pigmenten, om de oorspronkelijke lavendelgrijze kleur zo dicht mogelijk te benaderen. Daarna werd eenzelfde proces ingezet met zinkwit. Het doel daarvan was om de oorspronkelijke ingrediënten in de verf te houden, behalve het loodwit. Nadat de juiste pigmenten waren bepaald, werden meerdere verven gemaakt. Die moesten zo goed mogelijk op het vrij gelegde oorspronkelijke voorbeeld lijken én goed bij de verouderde behangseldoeken passen. Deze verfbatches, circa twintig, werden op houten panelen geschilderd. Uit deze panelen maakten alle betrokkenen samen de definitieve keuze. ‘Dat zijn interessante gesprekken,’ vertelt Polman. ‘Je wisselt argumenten uit en kiest de beste samenstelling.’
Na enkele sessies kon eindelijk de verf in ‘bulk’ worden gemaakt; verfmaker Bok en Zn. in Amsterdam walste de door Polman gekozen pigmenten in olie en bereidde ze tot pasta. Daarna hebben Kwantes en Polman zelf, naar eigen recept, handmatig iedere ons verf gemengd en op de juiste strijkdikte gebracht. Bij dit proces werd tot tiendes achter de komma gewogen. Een bijzonder tijdrovende klus. ‘De verf had een fantastische dekking,’ aldus Polman. ‘Schilderen met deze verf kan en moet in één keer goed, anders krijg je doffe plekken. Het vraagt nogal wat van je kwasttechniek.’ Niels Kwantes en (schoonvader) Max Polman voerden al dit vakwerk in de zaal nauwkeurig uit.
Polman imiteerde ook de marmering uit 1750 op de schouw; het voorbeeld kwam in het zicht middels een vrijlegvenster. Ook het verguldwerk op alle lijsten en in de schelpornamenten en rocailles werd opnieuw uitgevoerd. Gaandeweg bleek dat het vergulde ‘lijnenspel’ in de loop der tijd volkomen was veranderd. Om precies te weten waar de verguldingen ooit echt zaten, legde Polman de oorspronkelijke details vrij.
Het verguldwerk was een lastig klusje omdat er soms vóór het afschilderen en soms ná het afschilderen moest worden verguld (afhankelijk van of het hollingen of bollingen of sierlijke lijnen op de ornamenten betrof).
Polman: ‘Je kunt ook met een bestaande verfsoort de oude kleur benaderen. Dat kan er ook mooi uitzien. Maar daar was dit het team én de opdrachtgever niet naar. Door deze oude technieken toe te passen oogt de zaal, in combinatie met de fraai gerestaureerde behangseldoeken, zoals hij rond 1750 werd opgeleverd. Dat geeft een heel bijzondere ervaring.´
Bij de foto:
De verfkleur moest aansluiten bij de kleur die de doeken in de loop der eeuwen hebben aangenomen
Foto’s: Leonieke Polman en René Gerritsen i.o.v. Ruth Jongsma Bureau voor Kleuronderzoek & Restauratie