Ga naar hoofdinhoud

SBB verandert erkenningsregeling leerbedrijven


Een schilders- of stukadoorsbedrijf moet erkend zijn om een mbo-leerling te mogen opleiden in de beroepspraktijk. De Samenwerkingsverbanden Schilder^sCOOL, Schildersvakschool of STUC Werk en Leren zijn tot nog toe ook erkend als leerbedrijf. Maar de nieuwe organisatie Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) ziet Samenwerkingsverbanden als een uitzendorganisatie en wil de erkenning als leerbedrijf van de samenwerkingsverbanden beëindigen.

Ingezonden

Ruim 25 jaar geleden werden in het hele land regionale Samenwerkingsverbanden van leerbedrijven opgericht in de ambachtelijke sectoren Metaal, Bouw, Schilderen en Stukadoren. Dit gebeurde door bedrijven die de noodzaak zagen om gezamenlijk te zorgen voor voldoende opleidingsplaatsen, het bieden van een werk- en opleidingsgarantie en aanvullende praktijkscholing voor nieuwe werknemers.
Leerlingen kwamen in dienst bij een collectief leerbedrijf, veelal een stichting. Leerlingen gingen 1 dag naar school en 4 dagen per week werden zij uitgeleend aan een bedrijf om het vak in de beroepspraktijk te leren. Als het ene bedrijf geen werk meer had, dan kon de leerling bij een ander bedrijf worden geplaatst. Met name in de winter vond in het gebouw van het Samenwerkingsverband aanvullende praktijkscholing plaats voor de vaktechnische onderdelen die bij het bedrijf niet geleerd konden worden.

Uitzendbureau niet erkend
De erkenning van leerbedrijven vond tot 1 augustus 2015 plaats door Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, zoals Savantis en Fundeon. Voor de sectoren Schilderen en Stukadoren/Afbouw waren FNV, CNV Vakmensen, OnderhoudNL en NOA samen met vertegenwoordigers van mbo-scholen via het bestuur Savantis KBB verantwoordelijk voor de erkenning van leerbedrijven en Samenwerkingsverbanden. Aan Samenwerkingsverbanden werden extra voorwaarden voor erkenning gesteld. Vertegenwoordigers van bedrijven moesten bestuurlijk betrokken zijn en de cao moest worden toegepast. De leerling kreeg een dienstverband voor de duur van de opleiding, werd alleen uitgeleend aan erkende leerbedrijven en ontving aanvullende praktijkscholing.
Uitzendorganisaties konden aan deze voorwaarden niet voldoen en werden daarom ook niet erkend als samenwerkingsverband of leerbedrijf. Ondanks een sterke lobby van uitzendorganisaties bij het Ministerie van OCW en gevoerde rechtszaken, worden uitzendbureaus niet erkend als leerbedrijf. Zij zouden dat graag willen vanwege de status en de subsidies waarvoor erkende leerbedrijven en samenwerkingsverbanden in aanmerking komen.

Crisis
In de afgelopen jaren hebben de Samenwerkingsverbanden veel last gehad van de economische crisis en de daling van het aantal plaatsbare leerlingen bij de lidbedrijven. Bovendien was er een toenemende prijsconcurrentie met ZZP-ers en uitzendkrachten. Het uurtarief van een leerling – in relatie tot zijn ervaring en productiviteit – was nagenoeg even hoog als een ervaren vakkracht. De extra kosten om leerlingen te werven, aanvullend te scholen en te begeleiden leiden tot een flinke opslag op het uurtarief van een leerling-werknemer van een Samenwerkingsverband. Maar in slechte tijden zijn bedrijven minder bereid en in staat om te investeren in de opleiding van toekomstige arbeidskrachten; dan komt het voortbestaan van het bedrijf op de eerste plaats.

De Samenwerkingsverbanden hebben op alle mogelijke manieren getracht door te gaan met het opleiden van leerlingen. Noodgedwongen hebben de Samenwerkingsverbanden flink moeten ingrijpen in hun organisatie en de kosten moeten verlagen. In veel gevallen is dit ten koste gegaan van de arbeidsvoorwaarden van de leerling, de toepassing van de cao en het dienstverband voor de duur van de BBL-opleiding. De stabiele werkgever voor leerlingen ging zich meer gedragen als een uitzendorganisatie. Ook de BBL-opleiding (werken en leren) werd vaak ingeruild voor een BOL-opleiding (leren en stage). Het Samenwerkingsverband bood niet meer de zekerheden van voorheen.

Verschil met uitzendbureaus
Het aantoonbare verschil van Samenwerkingsverbanden ten opzichte van uitzendorganisaties is in de afgelopen jaren sterk verminderd. Bovendien zijn sommige Samenwerkingsverbanden gestart met echte uitzendconstructies, zoals Vakmasters Bouw en SchildersCoolNEXT. Dit heeft er toe geleid dat er geen draagvlak (meer) bestaat bij het Ministerie van OCW en het mbo-scholenveld om de erkenning van Samenwerkingsverbanden als leerbedrijf te handhaven. Men wil alleen nog bedrijven erkennen als leerbedrijf waar de leerling in de beroepspraktijk het vak kan leren.
De overheid is dan verlost van de lobby van uitzendorganisaties en het verwijt dat men meet met twee maten: “Waarom uitzendorganisaties niet en Samenwerkingsverbanden wel erkend als leerbedrijf?”

De SBB is sinds 1 augustus 2015 verantwoordelijk voor de erkenningsregeling leerbedrijven. Via sectorkamers en marktsegmenten zijn vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het onderwijs betrokken bij de inrichting van het mbo-onderwijs en de erkenningsregeling voor leerbedrijven. De directe invloed van sectorale sociale partners is echter sterk verminderd. Binnen de voormalige Kenniscentra zoals Savantis, besloten de sectorale organisaties OnderhoudNL, NOA, FNV, CNV Vakmensen hierover zelf. Nu vindt de besluitvorming binnen SBB plaats door vertegenwoordigers van overkoepelende werkgevers- en werknemersorganisaties en het mbo-onderwijs.

Niet meer erkend
Binnen de SBB wordt binnenkort een discussie afgerond over het erkenningsreglement leerbedrijven . Door het bestuur SBB wordt aangevoerd dat “De leerwerkintermediairs zijn niet de bpv-verzorgende partij (= beroepspraktijkvorming), dus geen erkend leerbedrijf conform de wet Educatie en Beroepsonderwijs”.
Hiermee wordt bedoeld dat alleen een bedrijf waar de leerling het beroep in de praktijk kan toepassen en leren (beroepspraktijkvorming) erkend kan worden als leerbedrijf. Het Samenwerkingsverband wordt niet meer gezien als een collectief leerbedrijf maar als een ‘leerwerkintermediair’ en wordt daarom – evenals een uitzendorganisatie – uitgesloten van erkenning als leerbedrijf voor mbo-opleidingen.
De sectorale vertegenwoordigers van onder andere OnderhoudNL en Bouwend Nederland, zijn wel betrokken bij deze discussie via hun deelname aan een SBB-sectorkamer of marktsegment. Maar zij zijn niet bij machte (geweest) om de beëindiging van erkenning als leerbedrijf van regionale Samenwerkingsverbanden tegen te houden. Men voort nu een discussie over de invoering van een “keurmerk voor leerwerkintermediairs” en heeft men zich kennelijk neergelegd bij het voorgenomen besluit van het bestuur SBB.

Positie verzwakt
De positie van Samenwerkingsverbanden en de samenwerkingsrelatie met de mbo-school (het ROC) wordt grotendeels bepaald door de huidige erkenning als leerbedrijf. Als collectief leerbedrijf tekent het Samenwerkingsverband voor tientallen leerlingen een ‘beroepspraktijkovereenkomst’ met de mbo-school. Het Samenwerkingsverband zorgt er vervolgens voor dat de leerling zowel in het vakcentrum als bij één of meerdere lidbedrijven het praktijkdeel van de opleiding volgt. Administratief en organisatorisch is dit voor een mbo-school eenvoudig. Het overleg met en de rapportage van het Samenwerkingsverband is wordt door de school gebruikt om zicht te houden op de vorderingen van de leerlingen. Omdat het Samenwerkingsverband nu erkend is als leerbedrijf telt de scholing in de werkplaats mee bij de verantwoording van de beroepspraktijkvorming van een mbo-leerling. De onderwijsinspectie ziet hierop streng toe bij de kwaliteitscontroles bij de mbo-scholen. Het vervallen van de erkenning als leerbedrijf zal de wederzijdse afhankelijkheidsrelatie tussen het Samenwerkingsverband en de mbo-school wezenlijk veranderen.

Geen subsidie Praktijkleren
Als het Samenwerkingsverband niet meer wordt erkend als leerbedrijf, dan zal de mbo-school bij iedere wisseling van leerbedrijf een nieuwe beroepspraktijkvormings-overeenkomst moeten opstellen. Bovendien komt een Samenwerkingsverband dan niet meer in aanmerking voor de subsidie Praktijkleren, maximaal circa € 2.700,– per leerling per jaar. Als dit bedrag niet meer wordt ontvangen dan valt een groot deel van de financiële dekking weg voor de extra inspanningen van het Samenwerkingsverband om leerlingen te werven, te begeleiden en aanvullend te scholen. De subsidie zal moeten worden aangevraagd door de afzonderlijke leerbedrijven en zij zullen bereid moeten zijn om dit af te staan aan het Samenwerkingsverband.

Met de beëindiging van de erkenning als leerbedrijf komt een einde aan de formele positie van Samenwerkingsverbanden als collectief leerbedrijf in de regio. Door de overheid en de mbo-scholen wordt men voortaan gezien als “leerwerkintermediair’, een uitzendbureau voor leerlingen. De gevolgen die dit zal hebben hangt af van de betrokkenheid van de lidbedrijven bij het Samenwerkingsverband en de samenwerking met de mbo-school in de regio. De formele erkenning als leerbedrijf is namelijk niet de belangrijkste voorwaarde voor het (voort)bestaan van een regionaal Samenwerkingsverband.
Het Samenwerkingsverband moet van toegevoegde zijn voor de kwaliteit van de praktijkopleiding, de uitplaatsing en begeleiding van leerlingen bij erkende leerbedrijven en het bieden van opleidingsgaranties. Lukt dat niet dan zal de samenwerking door de mbo-school op den duur worden beëindigd, het aantal lidbedrijven en leerlingen afnemen en zal een regionaal Samenwerkingsverband als collectief leerbedrijf geen bestaansrecht meer hebben.

Ronald van Driel
Directeur Savantis
www.savantis.nl


Geen versoepeling regels voor Oekraïense zzp’ers

Soudal slaat vleugels uit naar Japan

Muurschildering Studio Giftig wereldwijde topper

Daling aantal zzp’ers verder ingezet

AGC investeert in nieuwe Fineo productielijn