In tamelijk uitzonderlijke gevallen kan de transitievergoeding die een schildersbedrijf moet betalen bij het uit dienst gaan van een schilder toch behoorlijk hoog oplopen. Dergelijke gevallen worden niet gedekt door de overgangsregeling zoals die door minister Asscher aan de Tweede Kamer is voorgesteld.
De uitzondering blijkt uit de formulering van het overgangsrecht in de ‘2e Nota van wijziging Wetsvoorstel aanpak schijnconstructies in verband met transistievergoeding Wwz’ (hier de pdf).
Het gaat om het geval waarbij een schilder lange tijd in vaste dienst is geweest, daarna na 1 juli 2012 is ontslagen, en vervolgens met onderbreking van maximaal zes maanden 24 maanden in dienst is geweest bij hetzelfde bedrijf, eventueel via een uitzendbureau. Als het contract van zo’n schilder eindigt na 1 juli 2015 en de man/vrouw wordt niet binnen zes maanden weer in dienst genomen door het schildersbedrijf (en dat moet dan meteen voor onbepaalde tijd), dan is het schildersbedrijf een transitievergoeding schuldig over de gehele gewerkte periode, volgens de berekening van een derde maandsalaris per gewerkt jaar.
Het is maar de vraag of het hier om een fout gaat, of dat minister Asscher dit zo bedoeld heeft. De Wet werk en zekerheid is immers bedoeld om vast werk te stimuleren en flexwerk meer gelijk te trekken met vast werk. De gedachte is dat een schilder die zo lang in dienst geweest is en daarna in een uitzendsituatie weer zo lang in dienst genomen is, als een vaste medewerker dient te worden beschouwd, die gecompenseerd mag worden voor het verlies van zijn betrekking.
lees hier meer over de overgangsregerling rond de transitievergoeding